Lees hier de verhalen

Eerste verhaal:

Ik zie je staan, ergens op een stukje gras. Je armen hangen langs je lichaam en je kijkt me recht aan, heel stilletjes. Alsof je zegt: “Ik kan niet veel bewegen.” Je bent een meisje van een jaar of 7. Waarom sta je daar zo stil? Wat is er aan de hand?

Het antwoord is achter je. Daar is een hele groep grijze schimmen. Wel een stuk of tien langwerpige, wolkige, halfdoorzichtige schimmen. Het is moeilijk om het verschil te zien tussen hun lichaam en hun hoofd. Ze zijn een soort rechtopstaande, met aquarelverf door elkaar geschilderde, vluchtig op papier gekwaste, dikke strepen. Maar dan wel 3D. Een groepje schimmen achter het meisje.

Tussen de schimmen door vliegen twee lichtgevende schimmen. De ene felgeel en de andere felgroen. Ze vliegen soepel door de groep schimmen heen. Wanneer aan een schim een soort antenne of een soort voelspriet groeit, wat blijkbaar onophoudelijk gebeurt en op verschillende plekken op het ‘lijf’ van de schim kan gebeuren, dan gaan de lichtgevende schimmen erop af en bijten het er weer af.

Het is een constant gebeuren. Een voelspriet groeit en wordt weer afgebeten. Als een soort unaniem afgesproken gewoonte binnen de groep schimmen. Het meisje staat er stilletjes voor, eenzaam en niet capabel om ervan weg te lopen. Ergens hoort ze erbij, maar toch ook weer niet. Want zij is de enige die volledig in kleur is en zij is ook de enige waar de schimmen niet langs komen vliegen om haar voelsprieten af te bijten.

Ik kijk er een poosje naar en laat het beeld op me in werken. Gek genoeg voelen de groene en gele schimmen helemaal niet slecht of gemeen. Meer alsof het simpelweg zo moet gebeuren, zo lang als het nodig is. De schimmen zijn ook niet bezitterig. Ze zouden direct wegblijven, zodra een schim dat zou willen. Maar dan zou een schim wel eerst het hele gebeuren moeten doorkrijgen. En hoe krijg je iets door waar je helemaal aan gewend bent?

“Waarom komen jullie niet bij dit meisje in de buurt?” vraag ik aan de schimmen. Eerlijk gezegd had ik geen antwoord verwacht, maar het kwam toch meteen, vriendelijk en belangeloos eerlijk. “Het is niet nodig,” hoor ik. “De grijze schimmen blijven zo bij elkaar. Dat is alles wat ze hebben. Het meisje is al alleen, hier.”

De woorden ‘het meisje is al alleen’ voelen als een waarachtige stomp in m’n buik. Het woordje ‘hier’ is de sleutel. Dat weet ik meteen. Daarna klaart de lucht op, alle schimmen verdwijnen en er ontstaat een beweging van binnenuit, juist vanuit de plek waar de stomp binnenkwam. Een nieuwe stroom van enthousiasme, vrolijkheid en speelsheid stromen door me heen. Het meisje merkt het ook. Ze kan weer bewegen. Ze kan gaan waar ze wil.

Het meisje is nu kleurrijker dan eerst, met een zachte gloed om haar heen. Ze glimlacht en kijkt me liefdevol aan. Het ontroert me, zo warm en liefdevol als de sfeer nu is. Ik voel mijn ogen nat worden en tegelijkertijd heb ik een glimlach op mijn gezicht. Dank je wel, mooi meisje.


Tweede verhaal:

Muis rent de heuvel op, zo hard als hij kan. Hij heeft een mooie, bruine vacht die glanst in de zon. De glinstering van de zon op zijn vacht beweegt op en neer langs zijn rug, terwijl hij de heuvel op rent. Het enige wat hij ziet, is de grond onder zijn pootjes en heideplanten die links en rechts voorbij schieten. Hij is gewoon lekker aan het rennen. Bovenop de heuvel aangekomen, staat hij even stil om te kijken waar hij nu heen zal gaan. Een grote vlakte strekt zich voor hem uit. Het staat er vol paarse heide, met her en der een struik of een boom.

Waar zal hij nu naartoe gaan? Hij weet het niet zo goed. Maar niet zo ver van hem vandaan is een grote boom. ‘Misschien kan ik van daaruit iets zien om naartoe te gaan’, denkt muis. Alsof er een onzichtbare wenteltrap langs de stam van de boom is gebouwd, klimt muis met een paar grote wentelingen behendig omhoog, helemaal naar de top van de boom.

Hij staat op de laatste stevige tak waar hij op kan staan en hij houdt zich vast aan het wiebelige topje van de boom. Van daaruit kijkt hij om zich heen. Onder hem is alleen maar de boom te zien. En rondom ziet hij de uitgestrekte heide, met her en der een struik of een boom. Veel verderop, waar het een beetje mistig lijkt, begint het bos wel, maar dat is wel erg ver lopen voor zijn kleine lijfje.

‘Hier in de boom is het ook wel leuk’, denk hij. En hij zwiert een rondje om de tak die hij vasthoudt. Ahoy! Hier is de kapitein van de boom! Waar gaan we naartoe? Hij tuurt in de verte met zijn hand boven zijn ogen tegen de zon. Na even getuurd te hebben, zwiert hij een half rondje en tuurt ook in een andere richting. ‘Daar! Daar gaan we naartoe’, roept hij tegen de lucht en de zon. Hopelijk werkt het… Hij is er helemaal niet zeker van. Een beetje in elkaar gedoken trippelt hij van tak naar tak weer naar beneden. Hij realiseert zich dat hij geen idee heeft. Nul. Noppes. Nada.

Wanneer hij, zo afdalend, tussen de bladeren door de grond weer kan zien, ziet hij daar zomaar een olifant staan, heel rustig wachtend. Muis blijft staan op de onderste tak en kijkt naar de olifant. Olifant zegt niks, maar kijkt wel naar de muis. En muis kijkt naar de olifant. Even nemen zij elkaar zo stil in zich op. Dan gebaart olifant met zijn slurf: ‘Kom!’ En via de tak, die tot boven de rug van de olifant hangt, springt muis op zijn rug.

Olifant zet voorzichtig een paar stapjes en checkt of muis op zijn rug kan blijven zitten. Het gaat gelukkig prima. Met zijn kleine nageltjes houdt muis zich vast aan een huidplooi van de olifant. Dan begint olifant, nog steeds voorzichtig, over de heide te lopen. Triomfantelijk zit muis daar, hoog op de rug van de olifant. Hij voelt zich al gauw thuis op deze hoge, grote troon. ‘Ik ben een koning!, roept hij. Zelfverzekerd laat hij één pootje los en zwaait naar denkbeeldige andere muizen die hem geweldig vinden en met hem mee feesten. Olifant heeft zijn slurf vrolijk in de lucht en hij let goed op waar hij loopt. Zo wandelen ze een rondje over de heide.

Maar waar gaan ze samen naartoe? Geen van tweeën weet het. Even later begint het lopen over de heide een beetje te vervelen. Dus gaat de olifant wat sneller en met meer deining lopen. Daarna wordt hij zelfs nog beweeglijker: wat pasjes schuin naar links, dan een rondje, een paar passen sneller en weer terug… Alsof hij een dressuur-olifant is! Muis moet zich nu heel goed vasthouden om er niet af te vallen.

Olifant loopt met allerlei pasjes alle kanten op, maar hij heeft geen idee waar hij heen moet. En muis zegt niks, eigenlijk omdat hij ook niet weet waar hij heen moet of wil. Wil? Wil hij ergens heen? Hij weet het niet en rustig nadenken lukt nu ook niet meer. ‘Het is niet aan mij’, vindt muis en daarom laat hij olifant de richting kiezen.

Maar olifant weet het ook niet. Muis kwam naar hem toe voor een ritje… ‘Het is niet aan mij’, denkt hij. De olifant besluit op hol te slaan. Zijn pasjes worden passen en zijn bewegingen lijken op die van een hele grote omgekeerde schommelstoel. Muis vliegt bij iedere beweging bijna van zijn rug af en terug. Zo bonkt hij heen en weer, terwijl zijn nageltjes hem ternauwernood blijven redden van een grote val van de rug van de olifant af…

Geen van de twee heeft nu nog plezier. Muis heeft overal pijn en olifant is moe geworden. De heide duizelt hem voor de ogen. Ineens kán olifant niet meer en staat abrupt stil. Door de schok moet muis de huidplooi loslaten en verrast ligt hij nu om zich heen te kijken. De heide staat stil. Hij ziet in de verte nog de boom waar ze elkaar ontmoet hebben. Aan de andere kant is het bos dichterbij.

Dan denkt hij aan olifant. En olifant denkt aan de muis. En tegelijkertijd denken ze: ‘Het is wel aan mij. Aan ons.’ Het moment dat beiden dit weten, en het ook van elkaar weten, is zó stil, dat het wel een uur lijkt te duren. ‘Zullen we?’ zegt muis. Olifant antwoordt niet eens, maar begint te lopen, nu heel soepel en licht. Muis hoeft zich niet meer vast te houden. Hij kan lekker los over de rug en over het hoofd van de olifant heen en weer lopen, als een volleerd artiest. Olifant loopt over een kronkelend paadje vooruit, richting het bos. Ze weten niet precies waar ze heen gaan, maar ze zijn heerlijk samen op reis. En in het bos gebeuren altijd magische dingen.


Derde verhaal:

Ik kom terecht op een warm en zonnig zomers strand. Je zit een eindje verderop als ongeveer driejarig meisje gehurkt in het zand te spelen. Ik zie je van een afstandje, schuin van achteren. Je hebt een lichtblauw speelpakje aan en op je hoofd draag je een wit hoedje, waaronder wat blonde plukjes haar te zien zijn. Het voelt warm, licht en veilig op het strand. Je zit heerlijk te spelen, compleet onbevangen en tevreden. 

Even later ben ik op dezelfde ooghoogte als jij, vlak boven je handen en het zand. Ik zie het fijne zand van dichtbij met de glinsterende zandkorreltjes in verschillende kleuren. Van doorzichtig en helderwit tot lichtbruin-goudkleurig met af en toe een donkerbruin, zwart of rood korreltje ertussen. Je beweegt je handen door een hoopje zand, voelt het tussen je vingers en langs je handpalmen glijden. Een heerlijk gevoel. Je maakt her en der nieuwe hoopjes, kuiltjes en richels.

Soms vind je iets groters in het zand, zoals een steentje, een schelp of een stukje afgerond glas. Dan pak je het op, als een kostbare schat. En terwijl je de schat ronddraait, voel je het met je vingertopjes en bekijk je het aan alle kanten. 

Een warm briesje waait over het strand. Je kijkt even op naar de zee. Kleine golfjes rollen over het natte zand en zakken weer terug. Verderop in de zee zijn grotere golven met witte schuimkoppen. “De zee is indrukwekkend groot en beweeglijk”, denkt je. “Ik zou er wel in willen leren zwemmen… Maar niet alleen…” Die gedachte brengt je weer terug bij jezelf op het strand. Waar zijn de anderen eigenlijk?

Het volgende moment is er iets veranderd, zó snel dat niemand het gezien heeft. Je kunt niet meer verder spelen zoals even daarvoor. Net, in die ene oogopslag richting zee, ben je stokstijf rechtop komen te staan. Ik ben ineens ook weer een eindje schuin achter je terechtgekomen. Je staat daar verderop op het strand rechtop naar de zee te turen. Je bent wat ouder nu: een jaar of 5 of 6, misschien al 7. Wat verbaasd kom ik dichterbij en draai om je heen. Ik probeer in je blikveld te komen, je aandacht te trekken, van nóg dichterbij in je ogen te kijken, maar ik schrik en deins terug wanneer ik ineens iets voel dat koud en hard is. Nu zie ik het: mijn wang raakte ijs. Je staat stokstijf rechtop in een haast onzichtbaar ijsblok en je kijkt alleen nog maar strak voor je uit. Het voelt verwarrend, koud en alleen.

Ik voel een koude windvlaag over het strand waaien. Ik kijk om mij heen over het strand. Het weer is compleet omgeslagen. Donkere wolken hangen in de lucht. Het is eb; de zee is verder teruggetrokken. Je lijkt nu veel verder van de zee af te staan, alhoewel je nog rechtop op dezelfde plek staat als waar je eerst speelde, in dat haast onzichtbare blok ijs… Maar het zand is nat, het is koud en het waait flink. Ik zie links en rechts langs de vloedlijn wat andere mensen lopen, voorovergebogen in de wind. Twee zijn het dichtst bij en ze kijken even opzij. Ze zijn gekleed in donkerbruine, lange jassen en hebben donkere regenlaarzen aan. Ze zien je wel, maar komen niet dichterbij. Voor hen ziet het meisje er vreemd en koppig uit. Ze trekken hun jassen dichter om zich heen en houden hun hoeden vast, terwijl ze er stevig de pas in zetten.

Ik blijf op een afstandje naar je staan kijken. Je blijft lang in het ijsblok staan. Het is net alsof je wacht tot iemand je eruit komt halen. Maar niemand komt… Hele seizoenen komen en gaan voorbij in een paar seconden. Na een hele lange tijd in het ijsblok gezeten te hebben, denkt je: ‘Genoeg! Ik wil niet meer in dit ijsblok staan.’ Je bent nu een jaar of 10, gok ik. Al flink wat groter en sterker en je besluit simpelweg om uit het ijsblok te breken. De enige beweging die daarvoor mogelijk lijkt, is hard rondtollen. Dus dat doet je.

Het ijs breekt en met je armen wijd tol je de wereld in. Het is zo een stuk warmer en je bent zo ook een stuk vrolijker en beweeglijker. Je tolt en tolt en tolt. Al tollend komt je langs verschillende mensen en situaties. Alles en iedereen gaat heel snel voorbij. En jij gaat ook wervelend voorbij aan anderen. Soms kom je met je tollende beweging ineens in botsing met iemand anders. Maar meestal tol je vrij rond en dan weer voorbij. Ik zweef op een afstandje met je mee.

Op een bepaald moment ben je weer terug op het strand, precies op de plek waar je eerst in het ijsblok stond. Je stopt met tollen, kijkt naar het zand en je herinnert je dat je hier vroeger zulke mooie schatten vond. In en om je heen ontstaat een gloed van warme zachtheid en aangename zwaarte. Je knielt neer en graaft weer met je handen in het zand. Wat voelt dat weer lekker. Warm, zacht zand langs je handen… En je vindt weer even mooie schatten als vroeger. Ze zijn er nog! Je verzamelt er een paar, stopt ze in je zak.

Even later vind je een wonderlijk witte, half opengesleten schelp, die precies in je handpalm past. Er zit een zwart touwtje doorheen. Ook al moet hij daar jaren in het zand gelegen hebben, hij is helemaal schoon. Je doet de schelp om je nek en gaat er fier rechtop mee op het strand staan. In je borst schijnt nu een lichtje, zacht en krachtig tegelijk, dat ook in je ogen te zien is en in je stem te horen is.